Die Zijn [23]opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn [24]benden heeft Hij [25]op aarde gefondeerd; Die de wateren der zee [26]roept, en giet ze uit op den [27]aardbodem; HEERE is Zijn Naam.
23. Verg. Ps.104:3,13, met de aantekening. Hebr. trappen, of opklimmingen, opgangen, daar en bij welke men opklimt tot opperzalen of opperkamers.
24. Of, heir, heirtocht, troep, dicht samengevoegde hoop, gelijk 2 Sam.2:25, of bundel, waardoor men bekwamelijk kan verstaan alle schepselen Gods, die Hij als in een bundel of op een troep samengebonden gereed houdt, om overal en voornamelijk op aarde
zijnen wil te verrichten. Verg. Gen.2:1; 1 Kon.18:15, met de aantekening.
25. Anders: boven, verstaande door het bundeltje de elementen, waarvan de aarde als een grondvest is.
26. Zie hfdst.5 vs.8.
27. Hebr. aangezicht der aarde.